Toch schadevergoeding 591A na beleidssepot

In deze zaak was de cliënt verdachte geweest van belediging en smaad op sociale media van een bekende persoon. Cliënt beheerste de taal niet 100% en er was ook echt sprake van misverstanden in de communicatie.  Het was niet beledigend bedoeld maar blijkbaar wel zo opgevat. Het ging eigenlijk nergens over, maar ja,  er lag nu eenmaal een aangifte en zo kwam cliënt in de grote strafrechtelijke molen terecht.  Cliënt werd toen in maart 2018 gehoord als verdachte.  Vervolgens is cliënt akkoord gegaan met strafrechtelijke mediation. Dit deed hij om, gelet op zijn kwetsbare verblijfsrechtelijke status,  ieder risico op een strafrechtelijke vervolging te minimaliseren.

  

Voor aanvang van die mediation had hij bij de Officier van Justitie nog eens benadrukt dat hij zich naar zijn mening niet had schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit maar dat hij om zijn goede wil te tonen geheel onverplicht de zaak wilde uitpraten.

 

Nadat de mediation tot een goed einde was gekomen ontving verzoeker een brief van de Officier van Justitie waarin stond dat de zaak tegen hem was geseponeerd.  Als reden voor het sepot werd opgevoerd dat de benadeelde voldoende schadeloos was gesteld.

 

De kosten van het inmiddels dikke dossier waren aardig opgelopen en cliënt  vond dat het redelijk was dat de Staat deze kosten zou dragen.  mr Bondam heeft vervolgens binnen drie maanden na het sepot een  verzoek om vergoeding van de kosten ingediend. 

 

In dergelijke gevallen is het vaak wat lastiger om een vergoeding voor de als voormalige verdachte gemaakte kosten te krijgen. 

  

De Officier van Justitie vond dat cliënt daar geen recht op had.  Betrokkene had zich volgens hem schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en de zaak was niet  geseponeerd omdat verzoeker niets fout had gedaan ( sepot 01 of sepot 02) , maar om andere beleidsmatige  redenen. De rechter passeerde echter die visie en beoordeelde het dossier volledig zonder zich iets aan te trekken van de aard van het sepot.  De rechter oordeelde: 

  

De rechtbank is van oordeel dat het in de onderhavige zaak niet onmiskenbaar zou hebben geleid tot het opleggen van een straf of maatregel. De geuite teksten bieden immers voldoende ruimte voor discussie of die teksten beledigend van aard waren. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker het verzochte bedrag van 4356.-  toe te kennen als kosten van rechtsbijstand. De rechtbank acht voorts gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker voor de kosten van indiening en behandeling van het verzoek een bedrag van 550.- toe te kennen.  

 

Zo kwam deze zaak voor cliënt  tot een mooi einde. De zaak was geseponeerd en hij had al de gemaakte kosten geheel terug ontvangen. 

 

rechtbank Den Haag 17 december 2019 

intern zaaknummer: 4226

 

 

 

 

 

 

Reactie schrijven

Commentaren: 0